De prijs van werk – Rutger Bregman

In de Volkskrant van 24 november 2012 stond een interessant stuk van Rutger Bregman.

DE PRIJS VAN WERK
De arbeidsmarkt levert steeds meer zieke mensen af. Het voortdurend moeten ‘managen’ van ‘je eigen merk’ eist zijn tol, schrijft Rutger Bregman..

Er is iets goed fout met de Nederlandse arbeidsmarkt. Inmiddels heeft één op de acht werknemers een burn-out. De helft van alle Nederlanders zegt het te druk te hebben. Het meeste ziekteverzuim is een gevolg van depressie of overspannenheid. Meer dan de helft van alle depressieve werknemers noemt zijn werk als belangrijkste oorzaak voor de depressie.

Er wordt van alles aan gedaan. Nergens in Europa zijn meer psychologen per hoofd van de bevolking. Nergens gaan zoveel mensen naar de psycholoog of psychiater, zónder dat een psychische stoornis is vastgesteld. Tussen 1996 en 2011 steeg het gebruik van antidepressiva met maar liefst 230 procent. Depressies komen steeds minder voort uit jeugd- of relatieproblemen en steeds vaker uit problemen op het werk of ontslag.

Er is iets grondig mis met de arbeidsmarkt. Niet in economisch opzicht – dat ze ‘vastgeroest’, ‘op slot’ of ‘te bureaucratisch’ zou zijn. Nee, ze levert steeds meer zieke mensen af.

De eerste oorzaak: we hebben het drukker dan ooit. Op papier heeft de Nederlander misschien een korte werkweek, maar sinds de jaren tachtig zijn we alleen maar drukker geworden met werk, overwerk, zorg en opleiding. Waren we hier in 1985 nog 43,6 uur per week aan kwijt, in 2005 was dat al 48,6 uur. De stijging zat voor het grootste deel in de categorie ‘werk’. Sinds in 2008 de crisis uitbrak, zegt ruim de helft van de werknemers nog meer stress te ervaren.

Belangrijker is de tweede oorzaak, die ligt in de manier waarop we onze uren maken. Sinds de uitbraak van de crisis is de arbeidsmarkt flexibeler geworden. En ook dáár worden mensen depressiever van. Het is niet de vrijheid die ons parten speelt. Zelf je tijd indelen vermindert zelfs de stress, maar in de praktijk neemt die vrijheid juist af (volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek).

Flexibilisering maakt dat werknemers steeds meer met elkaar moeten concurreren, of ze nu een vaste of tijdelijke baan hebben. Flexibel zijn betekent: voortdurend aan ‘je eigen merk’ schaven en maximaal wendbaar zijn. Volgens arbeidspsychologen wordt overspannenheid vooral veroorzaakt door de daaruit voortvloeiende baanonzekerheid, werkdruk, informatieoverload en onbalans tussen werk en privé.

Stress en depressie

De explosie van stress en depressie is een gevolg van de manier waarop we onze samenleving en arbeidsmarkt hebben ingericht. Het is het resultaat van politieke keuzes, die op dit moment verder worden doorgezet. De verkiezingscampagne ging over Europa, de zorg en de crisis. De arbeidsmarkt werd weinig genoemd. In de formatie is de PvdA akkoord gegaan met aantasting van het ontslagrecht en bekorting van de WW, schijnbaar niet met al te grote moeite.

Eigenlijk is dat vreemd. Sinds de crisis wordt er gepleit voor méér regelgeving: voor banken, zorginstellingen, verzekeraars, woningbouwcorporaties, you name it. Maar als het over de arbeidsmarkt gaat, dan lijkt iedere regel er juist een te veel. ‘Baanzekerheid’ en ‘arbeidstijdverkorting’, decennialang onze belangrijkste politieke idealen, komen nauwelijks meer voor in het Haagse woordenboek. Het ontslagrecht wordt stap voor stap ‘versoepeld’. Er gaan zelfs stemmen op, bijvoorbeeld van VVD-minister Henk Kamp en van D66, om de werkweek te verlengen.

Natuurlijk, er is wel wat verzet. De gedecimeerde vakbeweging roept eens wat. En onlangs stuurden zestien rechtswetenschappers een brandbrief naar Den Haag. De Nederlandse arbeidsmarkt is al zeer flexibel, schreven ze. En dat de versoepeling van het ontslagrecht tot meer werkgelegenheid zou leiden, is nooit bewezen. Ook de concurrentiepositie wordt er niet mee bevorderd. De arbeidsproductiviteit gaat er immers door omlaag.

Bezwaren als deze zijn aan dovemansoren gericht. Alternatieven – loonmatiging, minder consumptie en meer vrije tijd – worden nauwelijks overwogen.

Ondertussen sluiten steeds meer mensen zich aan bij de karavaan van flexwerkers, meestal omdat ze niet anders kunnen. Volgens het UWV heeft één op de drie werknemers nu een flexbaan. De afbouw van rechten voor ‘vast’ wordt nauwelijks gecompenseerd met meer rechten voor ‘flex’. De trend gaat niet in de richting van het eerlijk verdelen van flexibiliteit, maar in de richting van meer flexibiliteit voor iedereen.

De argumenten van de voorstanders zijn steevast economisch. Flexibilisering zou de arbeidsmarkt ‘beter laten functioneren’ en voor ‘meer dynamiek’ zorgen. Langer werken zou bovendien de ‘houdbaarheid van de verzorgingsstaat’ garanderen. Maar de belangrijkste vraag wordt nauwelijks gesteld. Die gaat niet over de economische, maar over de maatschappelijke – zeg gerust geestelijke – gevolgen van deze politieke keuzes.

Het gaat slecht met ‘ons’

Wat doet het nieuwe werken met onszelf? Met ons leven? Met de manier waarop we samenleven?

De tijd voor hobby’s, muziek, vrienden, familie, kunst, cultuur en sport slinkt in rap tempo. Nederlanders besteden steeds minder tijd aan huisgenoten, vrienden en familie. Niet alleen hebben we het drukker, het onderscheid tussen werk en vrije tijd vervaagt. Als ‘manager van je eigen leven’ ben je in principe altijd aan het werk, daarmee geholpen door je smartphone.

En alsof dat nog niet genoeg is, heeft de flexibele mens – of deze nu in tijdelijke of vaste dienst is – minder het gevoel een zinvol onderdeel van een gemeenschap te zijn. Kerk, vereniging, partij en vakbond zijn al langer op hun retour. Nu brokkelt ook de laatste zuil van zekerheid, ons werk, in rap tempo af. Het gaat slecht met het ‘ons’ in Nederland.

Aan deze maatschappelijke teloorgang ligt een hardnekkig mensbeeld ten grondslag. In dit mensbeeld worden zowel studenten als werknemers, flex én vast, tot ‘menselijke grondstof’ gereduceerd: economische eenheden die zo efficiënt mogelijk moeten worden ingezet.

De woordkeuze van politici, economen en human-resourcesmanagers is veelzeggend. Werknemers zouden ‘concurrerende’ wezens zijn. Om zichzelf als ‘menselijk kapitaal’ te kunnen verkopen op de ‘arbeidsmarkt’ moeten ze in zichzelf ‘investeren’. In de ‘kenniseconomie’ zorgt ‘life long learning’ ervoor dat zij hun ‘concurrentiekracht’ behouden. Niet toevallig is in het regeerakkoord afgesproken dat ontslagen werknemers geen vergoeding meer krijgen, maar een ‘transitiebudget’ voor omscholing. Zelfs de vakbond CNV pleit voor een ‘APK’ (‘Arbeidsmarkt Positie Keuring’) voor ontslagen werknemers. Net als een auto in de garage wordt het ‘menselijk kapitaal’ van de werknemer dan gekeurd door een ‘deskundige’, die vervolgens een ‘verbetertraject’ aanbeveelt. De immer concurrerende werknemer moet daar wel zijn best voor doen. ‘Wie dat niet doet, moet op de blaren zitten’, waarschuwde voorzitter van CNV Jongeren IJmert Muilwijk in deze krant. Mislukken is een kwestie van ‘eigen verantwoordelijkheid’ geworden.

Voorlopig zal de trend van harder, flexibeler en prestatiegerichter werken niet worden gekeerd. Rechts wil het, links slikt het. Zelfs de belangrijkste graadmeter van de toekomst, het onderwijs, wordt verder ten dienste gesteld van de arbeidsmarkt.

‘Nutteloze’ vakken als geschiedenis, kunst, aardrijkskunde en literatuur zijn op de achtergrond geraakt. Ook CKV (culturele en kunstzinnige vorming) moet nu wijken voor de ‘kernvakken’. Aan de universiteit krijgen alleen de topsectoren die geld opleveren extra subsidie. Het sleutelwoord is innovatie – een eufemisme voor wetenschap die geld oplevert.

Studenten gaan meer lenen met het argument dat studeren een ‘investering in jezelf’ is. De onderliggende boodschap luidt: doe geen pretstudie maar een ‘nuttige’ opleiding waarvan de investering rendeert. Studeren moet bovendien steeds sneller, waardoor een recordaantal overspannen studenten bij de psycholoog loopt. Ondertussen verschraalt het studentenleven binnen verenigingen, commissies en medezeggenschapsraden. Alleen ‘cv-building’ is nog een overtuigend argument om mee te doen.

Het onderricht van de werknemer richt zich nu ook op de persoon zelf. Op zijn assertiviteit, de mate waarin hij een ‘teamspeler’ is en bovenal zijn flexibiliteit. Werknemers worden in HR-trainingen niet alleen in hun functie beoordeeld, hun hele persoonlijkheid moet de toets der kritiek doorstaan. Werken en leren zijn in de kenniseconomie onlosmakelijk met elkaar verbonden. Flexibiliteit is nu een deugd op zich, voor zowel vaste als tijdelijke werknemers. Mei Li Vos, PvdA-Kamerlid en zelfbenoemd beschermvrouwe van de zzp’ers, vatte het onlangs treffend samen: we moeten ook ‘in ons hoofd’ flexibel worden.

Maar de werknemer die tot ‘levenslang leren’ is veroordeeld, is niet onderhevig aan permanente verwondering. Hij lijdt aan chronische kennisstress.

Succes is keuze

Uiteindelijk is er slechts één kink in de kabel: dit willen we helemaal niet. We wíllen niet harder werken. Uit iedere arbeidsenquête blijkt dat we juist minder willen werken. Desnoods voor een lager salaris. Zowel mannen als vrouwen geven de voorkeur aan een deeltijdbaan van tussen de 20 en 34 uur per week.

We willen ook niet flexibel zijn. Vrijwel alle werknemers verkiezen baanzekerheid boven een hoger inkomen, meer vrijheid of een bijscholingstraject – zeker sinds de crisis is uitgebroken. Ontslagen vijftigers hebben geen behoefte aan een leven lang leren als er toch geen baan in het verschiet ligt. De helft van het aantal zzp’ers geeft er na drie jaar de brui aan. De vrijheid van het ondernemerschap is maar al te vaak de afhankelijkheid van opdrachtgevers, de conjunctuur en de concurrentie.

Natuurlijk, er zijn best werknemers die van baan willen veranderen. Dan zijn ze op zoek naar ‘een nieuwe uitdaging’ of willen ze gewoon meer geld verdienen. Maar altijd onder één voorwaarde: een nieuwe baan mag niet ten koste gaan van hun baanzekerheid. ‘Het gaat niet om baanzekerheid, het gaat om werkzekerheid’, klinkt het dan al snel. Werknemers zouden zich niet zo druk moeten maken over hun contract. Ze moeten er gewoon voor zorgen dat ze aantrekkelijk blijven voor werkgevers. Maar dat is een wereld van verschil: baanzekerheid is een recht, werkzekerheid een gunst.

Voor eenieder met succes is dit mensbeeld zo gek nog niet. Voor zolang het duurt mogen de succesvollen zich op de borst kloppen. Succes is dan hun eigen keuze. Voor veel lageropgeleiden, minderheden, ouderen, jongeren, alleenstaande moeders, arbeidsongeschikten en werklozen is het flexibele mensbeeld een ramp. Met werkzekerheid betalen ze hun rekeningen niet. En daar mogen ze alleen zichzelf de schuld van geven.

Het grootste verlies wordt door ons allemaal geleden. Nederlanders zijn jaar in jaar uit, al zo’n drie decennia achter elkaar, minder in staat van ‘het goede leven’ te genieten. Natuurlijk maakt werk daar een belangrijk onderdeel van uit. Maar minder vrije tijd en minder zekerheid betekenen minder verwondering, minder zorg voor elkaar, minder vriendschap, minder saamhorigheid en minder genieten.

Dat is geen kwestie van ‘eigen verantwoordelijkheid’. Het is het resultaat van politieke keuzes.

Rutger Bregman (1988) is historicus en redacteur van de Volkskrant.